In parken en tuinen vindt de vormkunst (en de kleuren) weer zijn vorm (en kleur) terug
%3Aquality(70)%2Fcloudfront-eu-central-1.images.arcpublishing.com%2Fliberation%2FZLOZCQ6KPBEQLF2RTNQWMI3JCY.jpg&w=1280&q=100)
Kegels, ballen, piramides en andere geometrische – en soms dierlijke – vormen met uitzicht op rijen buxus- of taxusbomen. Aan de voet van de vele kastelen in Frankrijk, zoals Bournazel (Aveyron) of Villandry (Indre-et-Loire), bepaalt de vormsnoeikunst het ritme van het landschappelijke uiterlijk van de zogenaamde Franse bloemperken. En dat is niet voor niets: deze tuinarchitectuurtraditie, die teruggaat tot de Oudheid en ook in Azië (China en Japan) tot uiting kwam, bereikte haar hoogtepunt in de 17e eeuw, waar ze het symbool werd van het Franse classicisme, in de steegjes die André Le Nôtre ontwierp in Vaux-le-Vicomte (Seine-et-Marne) en later in Versailles (Yvelines).
Sindsdien heeft het model, dat aanvankelijk werd uitgedaagd door de Engelse 'natuurlijke' stijl van de daaropvolgende eeuw en door de turbulentie van de geschiedenis, een knauw gekregen in de branche. Om nog maar te zwijgen van de introductie in onze regio in het begin van de jaren 2000 van de buxusmot, een invasief Aziatisch insect waarvan de rupsen dol zijn op de bladeren van de struik en deze verslinden –,
Libération