Paradoxale warme drank

Aanhoudende nekpijn en talloze reizen naar Zuidoost-Azië hebben me verslaafd gemaakt aan Thaise massages. Het feit dat ik in de wijk Glockenbachviertel in München woon, waar minstens evenveel massagesalons zijn als herbergen waar rijke, uitgeputte westerlingen zich kunnen laten verwennen, aanraken en behandelen door minder rijke, maar des te ijveriger mensen uit andere delen van de wereld, maakt het er niet beter op. Je loopt amper een paar meter of je komt een aanbod tegen dat ik nu zorgwekkend als vanzelfsprekend heb aangenomen: Nog één uur tot het videogesprek? Nog twee tot de Wimbledon-finale? Daar past vast een full-body massage in. Tot nu toe heb ik op honderden plaatsen ter wereld massages gehad (meest recent in Uhingen), soms sensationeel goed voor acht euro (een schuur in Cambodja), soms beroerd slecht voor tachtig (een wellnesshotel). Mijn favoriete masseuse heet Song, is 1,40 meter lang, weegt 39 kilo, heeft meer kracht in haar linker ringvinger dan Ralf Moeller in beide bovenarmen en werkt – dodelijk, dodelijk – op 200 meter van het café waar ik vaak mijn column over drankjes schrijf.
Maar wat kan ik doen? Het gevoel van welbehagen wanneer ze mijn triggerpoints met millimeterprecisie raakt en meedogenloos martelt, keert elke keer terug; het zijn zeldzame momenten van pure gelukzaligheid. Aan de andere kant, elke keer dat ik het stoffen gordijn van de massagecabine opzij trek en naar de kassa loop, kom ik in de problemen. Eigenlijk wil ik nu meteen beginnen, voor het videogesprek, de tennisfinale, maar daar staat een liefdevol opgemaakt houten dienblad met een kopje thee erop, een roze bloem en soms zelfs een vochtig washandje voor mijn gezicht, dat getekend is door fijnstof en uv-straling. Ik interpreteer het scenario zo dat ik na deze diepgaande emotionele en fysieke ervaring absoluut niet terug moet keren naar de hectiek van alledag, maar mezelf liever een paar minuten rust en bezinning moet gunnen. Sterker nog, de behandeling is misschien nog niet eens voorbij, maar bereikt nu pas zijn ware hoogtepunt: de nasleep van de effecten laten bezinken, naar binnen luisteren. En begrijp me niet verkeerd, ik ben dol op deze thee, meestal een mix van gember, citroengras en pandanbladeren. Het smaakt lekker, heeft een kalmerende werking en zorgt ervoor dat je je daarna gereinigd voelt. Maar naar mezelf luisteren, misschien nadenken over het leven of, erger nog, over mezelf, is iets wat ik liever vermijd. Ik heb er geen goede ervaringen mee; het veroorzaakt alleen maar problemen. Maar nu zitten twee vrouwen van middelbare leeftijd in beige linnen broeken en slippers op de bamboebank en laten zien wat er moet gebeuren: blijven hangen, zwijgen en deze thee met zo klein mogelijke slokjes opdrinken.
Dit is het moment waarop ik in een gewetensconflict beland: enerzijds wil ik niet onbeleefd zijn – ik heb deze thee immers aangeboden gekregen; het is een traditie. Anderzijds vind ik de westerse poging om wekelijks te ontsnappen aan de beperkingen van het westerse leven door me ostentatief over te geven aan een traditie uit het Verre Oosten zo onaangenaam dat ik niet naast deze twee vrouwen kan zitten, terwijl ik me tegelijkertijd realiseer dat ik zelf ook zo iemand ben en absoluut niet tot hen wil behoren.
Meestal drink ik mijn thee staand, met snelle slokjes, en ren ik de salon uit. Alleen soms, als er niemand anders is, blijf ik een paar minuten zitten en doe ik alsof ik naar mezelf luister.
süeddeutsche