Trump ontmantelt non-profitorganisaties die zich bezighouden met huiselijk geweld door bepaalde woorden te verbieden

Meld u aan voor de Slatest en ontvang dagelijks de meest inzichtelijke analyses, kritiek en adviezen in uw inbox.
Eerder deze maand publiceerde het ministerie van Justitie in stilte een herziene reeks richtlijnen voor subsidies van het Office on Violence Against Women. Er was geen persconferentie. Geen verstrekkende beleidsaankondiging. Een update over het federale subsidieportaal en een golf van verwarring in de inboxen van non-profitorganisaties in het hele land.
Op het eerste gezicht lijken de veranderingen misschien technisch of zelfs bureaucratisch. Herziene taal, bijgewerkte nalevingssecties en een handvol nieuwe financieringsprioriteiten. Maar onder de oppervlakte is de verandering groot. Voor veel organisaties die slachtoffers van huiselijk en seksueel geweld ondersteunen, betekenen de nieuwe regels niet alleen veranderingen in de manier waarop je over het werk praat. Ze hebben invloed op de vraag of je het überhaupt mag doen.
Volgens de nieuwe richtlijnen mogen programma's geen federale fondsen meer gebruiken om huiselijk geweld als een structureel probleem te beschrijven. Elke activiteit die misbruik kadert in het licht van ongelijkheid, identiteit of structurele schade, is nu potentieel diskwalificerend. Termen als ‘genderidentiteit’, ‘gemeenschapsrechtvaardigheid’ of ‘trauma-geïnformeerde zorg’ worden als ideologisch bestempeld. Organisaties worden gewaarschuwd tegen het ‘inculceren of promoten van genderideologie’. Bij de financiering wordt nu prioriteit gegeven aan het voorkomen van mensenhandel, handhaving van de immigratiewetgeving en samenwerking op het gebied van wetshandhaving.
Dat klinkt misschien als een verschuiving van de nadruk. Maar in de praktijk is het iets anders: een stille herschrijving van wat geldige zorg is.
Overlevenden verschijnen niet met problemen die overzichtelijk in programmacategorieën zijn ingedeeld. Ze zijn actief, vaak in crisis, en dragen veel meer met zich mee dan het woord geweld kan bevatten.
Een van de overlevenden zou een transgendertiener kunnen zijn die van huis is weggelopen na wekenlange toenemende bedreigingen. Een andere mogelijkheid is dat de moeder te maken krijgt met een uitzetting, een gemiste salarisbetaling en een strijd om de voogdij, en dat allemaal tegelijkertijd. Iemand anders kan een oudere zijn die te maken krijgt met mishandeling door een familielid en op het platteland woont, waar geen opvang in de buurt is. De patronen zijn niet hypothetisch. Ze worden dagelijks gezien door advocaten, casemanagers en medewerkers van rechtsbijstandsdiensten in het hele land.
En in al deze gevallen is geweld zelden het enige wat iemand overleeft.
Daarom zijn de meest effectieve non-profitprogramma's in de afgelopen tien jaar verder gegaan dan alleen een crisismodel. Ze hebben huisvestingsondersteuning gekoppeld aan rechtsbijstand, geestelijke gezondheidszorg gekoppeld aan economische stabiliteit en diensten ontworpen die aansluiten bij de behoeften van mensen: qua taal, geografische ligging en ervaring. Ze hebben systemen gebouwd uit noodzaak, niet uit ideologie. Omdat genezing niet volgens een strak tijdschema plaatsvindt. Het gebeurt in lagen.
Maar onder de nieuwe richtlijnen wordt het steeds moeilijker om dit soort werk te financieren, omdat het moeilijk te beschrijven is zonder de termen te gebruiken die nu als taboe worden beschouwd.
Als uw organisatie zwarte vrouwen ondersteunt die te maken hebben met huiselijk geweld en met de lange schaduw van huisvestingsdiscriminatie, dan moet u daar nu aandacht aan besteden. Als je transgenderjongeren helpt die op de vlucht zijn voor misbruik, kun je ze geen namen geven. Als uw programma bestaat omdat overlevenden in uw regio de wetshandhaving wantrouwen, wordt er sowieso van u verwacht dat u partnerschappen aangaat met de wetshandhaving. Anders loopt u het risico punten te verliezen bij de beoordeling van de subsidie.
Dit alles legt de verantwoordelijkheid bij non-profitorganisaties om hun missie te vertalen in een vocabulaire dat niet helemaal beschrijft wat ze doen.
Een huisvestingsorganisatie die met overlevenden werkt, beschreef hun programma onlangs als ‘een trauma-geïnformeerde interventie voor cultureel specifieke bevolkingsgroepen die het risico lopen ontheemd te raken’. Dergelijke taal zou bij eerdere financieringscycli welkom zijn geweest of zelfs aangemoedigd. Het zou afwijzing kunnen veroorzaken. Maar als je het terugbrengt tot ‘een huisvestingsprogramma voor slachtoffers van huiselijk geweld’, dan verlies je de precisie, de geschiedenis en het waarom.
We blijven zitten met een gevaarlijke paradox: hoe nauwkeuriger een organisatie de volledige context van het geweld beschrijft waarmee haar cliënten te maken krijgen, hoe groter de kans dat ze daarvoor wordt gestraft.
Programma's die slachtoffers ondersteunen, weten dit maar al te goed: geweld begint of eindigt niet met een telefoontje naar een hulplijn. Vaak is het het resultaat van jaren van dwang, isolatie, financieel misbruik en angst. En het gebeurt zelden geïsoleerd van andere systemen.
Als je een opvangcentrum runt dat vrouwen zonder papieren opvangt, kun je niet om het immigratiebeleid heen. Wanneer je advies geeft in plattelandsgebieden, kun je de tekorten aan openbaar vervoer en de tekorten aan breedbandinternet niet negeren. Wanneer u ondersteuning biedt aan slachtoffers die uit de gevangenis komen, krijgt u te maken met terugkeersystemen, reclasseringsbeperkingen, huisvestingsverboden en stigmatisering.
Om dit werk effectief te kunnen doen, moesten organisaties niet alleen programma's opzetten, maar ook ecosystemen van zorg.
En nu, met een pennenstreek en een verandering in taal, wordt een groot deel van dat werk bedreigd.
De nieuwe regels duwen het veld in de richting van een beperkt, strafrechtelijk model, waarin de nadruk ligt op vervolging, naleving en veiligheidsplannen op korte termijn. Maar dat model heeft altijd mensen buiten beschouwing gelaten: overlevenden die geen aangifte doen, die bang zijn voor de politie, die in gemeenschappen wonen die toch al onder toezicht staan. Overlevenden die huisvestingsonzeker zijn, geen papieren hebben, homoseksueel zijn, een beperking hebben of een trauma hebben opgelopen dat niet aan de officiële criteria voldoet.
Als we de definitie van wie telt als overlevende beperken, beperken we ook de toegang tot zorg. En als we weigeren de structurele krachten die geweld veroorzaken – armoede, racisme, homofobie, ontheemding – te benoemen, kunnen we het niet op een zinvolle manier voorkomen.
We reageren steeds opnieuw alleen op de nasleep.
In de komende maanden zullen organisaties ondersteuning nodig hebben, niet alleen financieel maar ook strategisch, om met deze beperkingen om te gaan. Dat betekent dat financiers en tussenpersonen hun steentje moeten bijdragen om de impact vast te leggen, verhalen te vertalen en te beschermen wat essentieel is: het recht van elke overlevende om gezien, ondersteund en veilig te worden.
Want als zorg afhankelijk wordt van taal, wordt het genezingsproces niet alleen moeilijker. Het wordt kleiner. En dat is een prijs die we niet kunnen blijven betalen.
