De Duitse draisine, de Franse vélocipède en de Britse veiligheid: het grote geschil over wie de fiets heeft uitgevonden

Het verhaal van de uitvinding van de fiets is noch een lineair noch een eenvoudig verhaal. Het is eerder een plot vol nationale geschillen, ego's van uitvinders, opzettelijke missers en zelfs broodjeaapverhalen die nog steeds tot discussie leiden. Gedurende de 19e en 20e eeuw hebben verschillende landen beweerd de "geboorteplaats" te zijn van deze uitvinding die mobiliteit en het dagelijks leven transformeerde .
Vóór de komst van een tweewieler die we kennen als een fiets, bestond er een sociale en culturele behoefte: snel reizen zonder afhankelijk te zijn van paarden. Sinds het einde van de 18e eeuw beleefde Europa de Industriële Revolutie, groeiden grote steden, nam de vrije tijd van de middenklasse toe en was er een enorme belangstelling voor uitvindingen die de mobiliteit zouden vergemakkelijken.
In deze broedplaats werden talloze machines geboren die het paard probeerden te imiteren. Sommige van de eerste prototypes van fietsen werden zelfs 'hobbypaarden' of 'houten paarden' genoemd. Het was de droom van de moderne samenleving: zich met de vrijheid en snelheid van een dier voortbewegen, maar zonder het te hoeven verzorgen of voeren.
De eerste naam die in deze saga opduikt, is die van de Duitse baron Karl von Drais, een excentrieke edelman uit Baden. In 1817 presenteerde hij wat hij een "loopband" noemde, later bekend als de Draisian. Deze bestond uit een houten frame gemonteerd op twee uitgelijnde wielen, met een stuur waarmee het voorwiel kon draaien. Hij had geen pedalen: de gebruiker zette zich voort met zijn voeten op de grond, net als een kind op een loopfietsje vandaag de dag.
De draisine veroorzaakte in veel delen van Europa een sensatie. Er waren tentoonstellingen in Parijs en Mannheim, en het werd zelfs beschouwd als een ingenieus alternatief voor stedelijk vervoer. Het was echter oncomfortabel op kasseien, gevaarlijk op afdalingen en zag er voor sommigen belachelijk uit. Sterker nog, overheden keken er met argwaan naar: in verschillende steden werden deze apparaten verboden omdat ze als een bron van overlast werden beschouwd.
Frankrijk wordt vaak gecrediteerd voor de uitvinding van de eerste fiets met trapaandrijving, dankzij het werk van Pierre Michaux en zijn zoon Ernest, Parijse monteurs die paardenkoetsen bouwden. Rond 1861 begonnen ze met de productie van een draisinemodel, waarbij pedalen aan de voorwielas werden toegevoegd. Het resultaat was een apparaat dat ze een vélocipède noemden, dat populair werd onder de jonge en rijke Parijse bevolking. Verschillende van deze machines zouden zijn tentoongesteld op de Wereldtentoonstelling van 1867 in Parijs, en zelfs Napoleon III probeerde ze enthousiast uit.
Sommigen beweren echter dat de eerste die pedalen aan de draisine toevoegde, een Schotse smid genaamd Kirkpatrick MacMillan was, in de jaren 1830. Volgens dit verhaal ontwierp MacMillan een systeem van stangen dat het achterwiel via een primitief mechanisme bewoog, waarmee hij in zekere zin vooruitliep op de overbrenging naar de pedalen.
Ongeacht wie de pedalen als eerste heeft uitgevonden, is het duidelijk dat de jaren 1860 een ware hausse waren. De "Michaux vélocipède" verspreidde zich over Europa en de Verenigde Staten, en er ontstonden al snel fabrikanten die het model industrialiseerden en populariseerden onder studenten, aristocraten en de nieuwe middenklasse.
Het was echter een uitvinding met beperkingen: de pedalen op het voorwiel vereisten een groter wiel om snelheid te kunnen maken, wat leidde tot de beroemde "penny-farthings" of fietsen met grote wielen, die vanaf 1870 in Engeland beroemd werden.
Het reuzenrad werd een Victoriaans symbool. Het was elegant, maar tegelijkertijd gevaarlijk, omdat een val van zo'n hoogte fataal kon zijn. Om die reden introduceerden enkele Engelse uitvinders, waaronder James Starley, verbeteringen – spaakwielen, lichtgewicht velgen en stevigere vorken – die de vélocipède naar een hoger niveau tilden. In Engeland begonnen veel publicaties uit die tijd de fiets te omschrijven als een "Britse uitvinding", wat de Fransen en Duitsers woedend maakte. Het was de typische mix van nationalistische trots en industriële propaganda die de 19e eeuw kenmerkte: elk land streefde ernaar de geboorteplaats van revolutionaire uitvindingen te zijn.
Het debat mag dan heftig zijn, maar er is één punt van overeenstemming onder historici: de fiets zoals we die nu kennen, met pedalen die het achterwiel via een ketting aandrijven, verscheen in de jaren 1880. Deze transformatie werd aangevoerd door Britse uitvinders, met name John Kemp Starley, de neef van James Starley. Zijn model uit 1885 – de zogenaamde "Rover" – liet het reuzenwiel achterwege en bood een ontwerp dat vrijwel identiek was aan dat van vandaag: twee wielen van vergelijkbare grootte, pedalen die via een ketting met het achterwiel verbonden waren, stabiliteit en een veilige wegligging.
Deze uitvinding was zo doorslaggevend dat vanaf dat moment de term "veiligheidsfiets" populair werd, in tegenstelling tot de gevaarlijke modellen met hoge wielen. Latere technische ontwikkelingen waren complementair: binnenbanden, effectievere remmen en steeds lichtere stalen frames. Maar, zoals Kipling zou zeggen, dat is een ander verhaal.
ABC.es